Toch blijft Arafat’s discipel, de huidige Palestijnse leider Machmoud Abbas, dergelijke beweringen verkondigen. Vorige week sprak Abbas bij een bijeenkomst van de Centrale Raad van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) in Ramallah, en noemde Israël een ‘koloniaal project dat niets te maken heeft met Joden’.
Maar terwijl het extremisme toeneemt, beginnen gematigder Arabische leiders een betere en gematigder toonte laten horen. En dat geldt ook voor zaken als de Joodse geschiedenis in Jeruzalem.
Terwijl hij de bezoekende Amerikaanse vicepresident Mike Pence berispte over de timing van president Donald Trump’s openlijke erkenning van Jeruzalem als hoofdstad van Israël, erkende de Jordaanse koning Abdullah II niettemin de belangrijke Joodse band met de stad. ‘Jeruzalem is [als] de sleutel voor moslims en christenen zoals het voor joden is,’ zei Abdullah, volgens berichten over de ontmoeting die deze week in Amman plaatsvond.
Twintig jaar geleden zou het veel moeilijker zijn geweest om een belangrijke Arabische leider te vinden die publiekelijk zou willen erkennen dat de Joden enige band met Jeruzalem hadden, laat staan een band die minstens zo belangrijk was als die met de moslims.
Abbas ontkent dit nog steeds. En dat gaat ten koste van alle Palestijnen. Omdat, nu de regio zich steeds meer verdeelt tussen de extremisten en degenen die hen bestrijden, het er steeds meer op lijkt dat de Palestijnse Autoriteit aan de kant van de extremisten staat, en landen zoals Jordanië, Egypte en Saoedi-Arabië willen zich daar niet mee verbinden.